Zo’n 2500 jaar geleden was het gebied dat we nu Westfriesland noemen een waddengebied met zandplaten en kreken, slikken en kwelders. De zee kwam hier dagelijks binnen door het ‘Zeegat van Bergen’. In deze periode, de ‘steentijd’, was er bewoning in dit gebied op de kwelders en de overgangszone naar het achterliggende moeras. Toen leefde ‘Cees, de Steentijdman’. In 1990 werd tussen Hoogwoud en Aartswoud bij een archeologische opgraving het skelet van een man gevonden, die 2500 jaar voor Christus geleefd heeft. In 2012-2013 is een reconstructie van deze man gemaakt, die de naam ‘Cees’ kreeg, vernoemd naar de eigenaar van het perceel waarop het skelet gevonden is. De reconstructie is te zien in het ‘Huis van Hilde’, het archeologisch centrum van Noord-Holland in Castricum.
Na 1500 v Chr is het zeegat dichtgeslibd, het achterliggende ‘Westfriesland’ verlandt en er ontstaat een moeras . Het meest oostelijke deel is dan nog bewoonbaar en uit deze ‘Bronstijd’ komt het ‘Woiffie van Sijbekarspel’. Bij toeval werd op het land van de boerderij Zorg en Hoop (gebouwd in 1874) in 1989 een graf van zo’n vroege bewoonster gevonden. Het was het skelet van een ca. 50-jarige vrouw, later bekend als het ‘woiffie van Sijbekarspel’. Een gat in haar schedel deed vermoeden dat ze slachtoffer was geworden van een (rituele) moord.
Ook zijn er toen scherven gevonden van kookpotten, drinknappen en voorraadpotten.
Voor de spectaculaire vondst van het ‘woiffie’ was in 1946 al een stenen strijdhamer gevonden op het erf van een boerderij aan de Westerstraat 102. De hamer komt uit de late bronstijd (periode ca. 800-500 voor Christus) en geeft aan dat Sijbekarspel toen bewoners heeft gekend.
In de Romeinse tijd (rond het begin van onze jaartelling) ontstaat er een verbinding van dit Flevomeer met de Vliestroom die een verbinding vormt naar de Noordzee. Het moeras krijgt een verbeterde afwatering, nu naar het noorden. Het moeras wordt droger. Als in de 10e eeuw het klimaat droger wordt, wordt de toplaag van het moeras nog droger. Nu wordt het mogelijk het moeras te ontginnen. Door greppels en sloten te graven wordt het geschikt gemaakt voor akkerbouw en bewoning. Er ontstaat een typische veenverkaveling met lange smalle, rechte stroken land en lintdorpen, met op elke strook land bewoning.
Zo ontstonden ook de dorpen Benningbroek en Sijbekarspel met de kenmerkende lintbebouwing. Friese kloosterlingen en andere Friese grondontginners maakten de grond geschikt voor het verbouwen van graan en houden van vee. Rond 1150 bouwden dezelfde kloosterlingen, naar wordt verondersteld, eerst houten kerkjes op de plekken waar de kerkgebouwen nu nog staan.
Benningbroek dankt zijn naam aan de Friese ontginner met de voornaam Benno en de afleiding van het woord ‘broeck’ betekent drassig land. Sijbekarspel kende de Fries Siebe, de naam van het dorp is verder afgeleid van het woord ‘kerspel’, dwz kerkdorp.
Door de ontwatering van het veen begint de bodem te dalen en het veen te verteren. Het gevolg is dat het land onder zeeniveau zakt en er dijken en dammen moeten worden aangelegd om het buitenwater tegen te houden. Door dit process is het veen in Westfriesland op de meeste plaatsen verdwenen en vinden we de oude zeeklei van de Waddenperiode aan het oppervlak. Westfriesland is nu een kleigebied met een verkaveling en lintdorpen die typerend zijn voor veengebieden. Ook plaatsnamen met ‘ broek’, ‘ woud’ en ‘veen’ duiden op een periode van veenland. Dijken waren nodig om hier te kunnen blijven wonen. Toch vestigden zich steeds meer bewoners definitief in kleine buurtschappen, later echte dorpen genoemd. Dat zag je ook gebeuren in Benningbroek en Sijbekarspel. Beide dorpen maakten deel uit van de kloostergoederen van de abdij van Hemelum in Friesland. De dorpen werden als grondgebied, een banne genoemd. Drie tot vijf bannen waren weer een Cogge en vier Coggen vormden een Ambacht. Zo waren Benningbroek en Sijbekarspel onderdeel van het ‘Houtwouder Ambacht’ in het jaar 1288. Eind 17e eeuw was uiteindelijk de Westfriese Omringdijk door een aaneenschakeling van dijkjes voltooid en was de strijd tegen het water voorlopig gestreden.
In de 14e en 15e eeuw ontwikkelden de dorpen zich verder. In 1413 werden Benningbroek en Sijbekarspel tot ‘stede’ verheven, met vele voorrechten zoals marktrecht en het doen van rechtspraak. In 1462 werd het eerste ‘stedehuys’ gebouwd, daarna afgebroken en opnieuw gebouwd op de grens van beide dorpen in 1731. Een paar jaar daarvoor had Cornelis Pronk twee mooie dorpsgezichten van de dorpen gemaakt. Zijn reisgenoot en leerling Abraham de Haen maakte eveneens een dorpsgezicht van Sijbekarspel met op de achtergrond de kerk.
Ze beleefden goede jaren en in de dorpen werden grote boerderijen gebouwd.